Om 21.00 zijn we geland op Triest (Trst) Airport. Eindelijk op Italiaanse bodem. Het is nog nét Italië, vlak aan de grens met Slovenië.  Buiten is het nog warm en de muggen vliegen ons om de oren. We zijn in Nederland nog verstandig geweest om alvast een plaatsje te regelen in een ho(s)tel voor de eerste nacht. Maar toen we zagen hoeveel aanbod er nog was, deden we het toch maar niet. En ach, wij (vriendin Sjanne en ik) moeten eigenlijk naar Rovinj, dus voor één nachtje zou het helemaal makkelijk zijn. Duizenden backpackers doen het. Dat kunnen wij ook wel. Maar dat liep nou allemaal even net iets anders..

Het vliegveld in Triest is niet in Triest zelf, maar het is drie kwartier met de bus. Dat wisten we al, dus alles verloopt volgens plan. Op het vliegveld hebben we even ruzie met de kaartjesmachine, waarop een ander Nederlands meisje hoort dat we Nederlands zijn en ons vraagt of ze mee mag reizen naar Triest. Natuurlijk mag dat. Zo trekken wij met zijn drieën naar Triest. De nieuwe met haar backpack vertelt ons dat ze op weg is naar Ljubljana, haar vrienden zijn er al. Vol vertrouwen stappen we de bus uit en we beginnen ons avontuur. Voor het station in Triest ligt een parkje en daaromheen een rotonde. Het is er nogal vuil: de vele prullenbakken worden niet benut en groepen vogels gaan los op al het losbandig voedsel. Er zitten wat mensen op bankjes, die er overigens uitzien alsof ze het park alleen verlaten als het regent of als ze honger hebben. Er hangt een sterke pisgeur en buiten liggen allerlei plasjes, maar het heeft niet geregend. Buiten vraagt een man ons waar we heen gaan. Ik loop door maar Sjanne antwoordt: ‘Rovinj.’ ‘Ninety euro!’ zegt het mannetje blij, schijnbaar een taxi-chauffeur. We kijken elkaar aan en we komen tot conclusie dat we het te duur vinden.

We lopen langs de rotonde en naar de overkant van de weg en volgen het bord met ‘Centro’. Dat begrijpen wij. Het parkje en het station eenmaal achter ons gelaten, ontpopt zich een heel andere stad. Terwijl we met onze drie trolleys met veel kabaal over de straat denderen, verschijnt aan onze rechterkant een kade. Op de grond, of beter gezegd: de grote marmeren stenen, is geen vuiltje meer te bekennen. Aan de linkerkant staan mooie grote gebouwen. De eerste is een viersterrenhotel en daarnaast een gebouw met Europese vlaggen erop. We zijn zojuist van arm naar rijk gelopen. We kijken elkaar opgelucht aan. Dit moet goedkomen.

Na een stukje kade en gebouwen komen we bij het stadsplein. Een enorm plein waar muziek wordt gespeeld, mensen praten en wat koffie zitten te drinken. Hier is de avond nog maar net begonnen. De grote marmeren stenen op het plein glanzen door de straatverlichting die erop schijnt. In de lucht vliegen lichtjes rond aan een draaiding, die een kleine man opdringerig aan ons wil verkopen. We weigeren, maar we lopen met open mond verder. We vragen waar we een hostel kunnen vinden en we krijgen te vaak ‘no’ te horen met een sorry-gezicht. Ze kunnen geen Engels. Als we het vragen aan een groepje jongeren, zeggen ze dat er wel ergens één hostel zou moeten zijn en ze nemen ons mee. We proberen wat te praten, maar het enige wat ze oppikken van ons verhaal is ‘Holland’. Knik- en lachwerk, it is. Ze leiden ons verder de stad in, waar de grote stenen ruimte maken voor kleine steentjes. Bergopwaarts en heel wat kuilen en knusse straatjes. Met grof geweld slepen we onze ‘vieze vuile $&#^*trolleys’ achter ons aan. Ik wenste dat ik mijn backpack had meegenomen. Na wat belletjes van onze Italiaanse vrienden,  staan we eindelijk onder een hostel. Op de deur staat dat ze niet open zijn. De lieve Italianen lijken het nog erger te vinden dan wij. Maar ze hebben al een halfuur verspild en ze zeggen dat er meer vrienden op hun wachten. We bedanken ze hartelijk en ze wensen ons succes.

We geven niet op en we lopen zelf de stad door, op zoek naar een hotel.  En ja hoor, er zat er nog één verstopt, volgens Google Maps. We vragen Italiaan X, die wél Engels kon, hoe duur het zou zijn. €40 p.p., weet hij ons te vertellen. Dan kunnen we beter terug naar meneer de taximan. Dan zijn we ook meteen in Rovinj. X wenst ons toch succes met een vieze knipoog en een luchtkusje terwijl hij ons een laatste keer van top tot teen scant.

De man van de taxi is echter nergens meer te bekennen. Wel zijn er echte taxi’s met een daadwerkelijk Taxi-bordje ter herkenning. We vragen wanhopig naar de prijzen, maar lager dan 250€ gaan ze niet. Het is al laat en alle wanhopige toeristen zullen wel betalen. Het ziet ernaar uit dat we maar buiten moeten slapen. Het park is niet echt een park waar je zomaar een tent opzet en het is inmiddels 00.30. We moeten maar op het bankje slapen. Met onze spullen zoeken we zorgvuldig een bankje uit. Niet de eerste, daar zat vogelpoep op. De tweede lijkt ons wel mooi. Er zat nog niemand en het leek vuilvrij, voor zover dat aan het oppervlak te zien was. Aan de overkant zit een groepje mannen en ze bekijken ons eens goed van top tot teen. Geen van allen had nog een volledig gebit, dat kun je zelfs van een afstandje zien. We denken dat onze grote roze koffer en onze kleine koffertjes misschien in de smaak vallen bij deze mannen, bij wie wij eigenlijk  zomaar het territorium binnen komen wandelen. We gaan op ons bankje zitten en we overleggen: omstebeurt slapen. Want ‘je weet maar nooit’. We pakken een pakje kaarten en het tijddoden gaat in.

Om de vijf minuten kijk ik op mijn horloge om te kijken hoe laat het is. Voor m’n gevoel  is er al een uur voorbij, maar het is dan weer amper een minuut geweest. Het eerste halfuur doen we een fotoshoot, maar daar is de lol ook gauw vanaf. De zwervers zitten nog steeds te loeren en ze gaan niet weg, maar ze komen ook niet naar ons toe. Om vier uur zou het station weer opengaan en dan zouden we daar binnen gaan zitten. Daar kunnen we dan zelfs naar de wc. In alle drukte zijn we het, wat uiteindelijk een koopje was, het €40-euro-hotel helemaal vergeten.

4.00 stipt stappen we op en slenteren we halfdood en vies naar het station. We doen andere kleren aan en we frissen ons wat op bij de toiletten. We komen gauw tot de ontdekking dat de bankjes in het station voor geen meter slapen en we lopen met onze vermoeide koppen te zeuren met een nachthumeur. Het enige wat we willen, is slapen. Het enige wat we niet kunnen, is slapen. ‘’Ik wou dat we die taxi hadden genomen. Ik zou er wel 1000€ voor geven. Of 70€.’’ zijn de enige woorden die we kunnen uitbrengen, met veel moeite. Een beetje Triest voelen wij ons wel.

 

ImageImageImage