Goedgetraind stapten we Albanië binnen. Andere reizigers en bezorgde ouders hadden verteld wat we moesten doen, als we éénmaal in Albanië waren. Het eerste advies was om überhaupt niet naar Albanië te gaan (ouders). Behalve als je wilde dat al je spullen gestolen werden en als je vermoord wilde worden (ouders). Daarna het advies om je lichaam goed te bedekken met voldoende kleding (reizigers). Als vrouw kon je immers niet schaarsgekleed -lees: korte broek + shirt- over de straten, dat was te gevaarlijk. Al helemaal niet als meisjes (reizigers en ouders). Maar ja, dat waren adviezen. En adviezen zouden adviezen niet zijn als ze bindend waren.
Deze adviezen namen we serieus serieus. Het ene advies wat serieuzer dan het andere, dat wel. In Skopje, Macedonië bereidden we ons voor door lange jurken en rokken te shoppen. Het was overdag snikheet dus reizen met een lange broek was geen optie. Vanaf lake Ohrid, wat deels op Macedonisch, deels in Albanees grondgebied lag, wilden we de bus nemen naar Albanië. Die bus bleek echter maar één keer per dag te gaan. Inmiddels waren we al vlakbij de grens van Macedonië – Albanië, namelijk in een klein stadje genaamd Struga. Een dag extra blijven, was geen optie. Dan gingen we wel zelf.
Op het verlaten busstation van Struga verloren we onze eerste twee reisadviezen. We gingen naar Albanië en we gingen liftend. Onder het genot van een zak avondetenchips, zaten we op de grond rondom de Europa-kaart. Ik kalkte ‘Berat’ op een papiertje en we overlegden dat we niet met een lift mee zouden gaan als één van ons een onderbuikgevoel had. We redeneerden wat het ergste was wat ons kon gebeuren. De deuren zouden op slot kunnen gaan, maar dan waren we altijd nog met z’n drieën. We zouden geen slaapplek kunnen vinden, maar we hadden altijd nog onze tent. We zouden meegenomen kunnen worden door smerige mannen, maar ik had altijd nog een zakmes. Bovendien had ik met judo ooit een gele band met oranje slip behaald. Deze oplossingen kwamen echter maar twijfelachtig uit onze monden en de stemming werd er niet beter op. Bij gebrek aan beter waren ‘Vake be-j te bange’ en ‘YOLO’ uiteindelijk doorslaggevend.
Een opdringerige taxi-chauffeur bracht ons naar de grensovergang. Ondanks zijn aandringen, konden we hem toch zover krijgen om ons vóór de grensovergang uit de auto te knikkeren. We liepen door de douane, waren een stempel rijker en we waren in Albanië. Hoewel een douane slechts een geografische grens is, leek het aan de andere kant van Macedonie meteen heel anders. Kleurrijker, heuveliger, woester. De zon viel al wat naar beneden en het landschap was vanaf de eerste meter anders. We keken onze ogen uit. Maar we moesten opschieten, want de zon zou gauw onder gaan en we hadden in geen twee kilometer een teken van leven gezien, op tientallen krekels en een herder die zijn schapen hoedde na.
Een halfuur later kwamen we dan eindelijk op een kruising terecht met rechts een hotel. Verder niets dan bergen. We hoopten een lift te vangen voor het donker werd. We gingen staan, maar er kwamen geen auto’s . Daar probeerden we onze allereerste lift te regelen. Na een paar passerende auto’s hadden we beet. We zagen een dikke tourbus naderen en ondanks dat we elkaar al aankeken met een hopeloze blik: ‘’die gaat ons nóóit meenemen’’, staken we toch onze duimen op. En ja, hoor: de bus stopte. We wilden naar Berat, maar dat zou niet meer lukken vanavond. De man kon ons wel brengen naar Rrogozhinë, schijnbaar een knooppunt. Vanaf daar konden we dan morgen verder naar Berat.
Eenmaal in Rrogozhinë aangekomen, was het al donker. Hier voelde ik me niet helemaal op mijn gemak, voor het eerst deze reis. Er stond een mannetje gegrilde mais te verkopen aan de overkant van de verlaten weg en de fruitkraam was nog open, maar meer dan dat was er niet. Al helemaal geen hotel of camping. We liepen maar naar het tankstation en toen we vroegen waar we geld konden pinnen, antwoordde de tanksstationmeneer dat we wel bovenop zijn tankstation mochten slapen. Hij zou toch de hele nacht dienst hebben. Dat is niet waarnaar we vroegen, maar het antwoord beviel ons wel. De jongen sprak perfect Engels: hij vertelde dat hij tien jaar in London had gewoond. Alle Albanese jongeren willen naar het buitenland. Met een goede opleiding, kun je in Albanië geen werk vinden. Je maakt er geen enkele kans. Het land is corrupt en dat houdt ontwikkeling nog altijd tegen. Door het hele land staan bijvoorbeeld betonnen ‘gebouwen’. In zo’n één hebben wij er ook geslapen. Zes verdiepingen hoog, maar het enige wat er staat, is een betonnen vloer en trappen. Maar over tien jaar moet het een winkelcentrum zijn. En zo staat een derde van de gebouwen in Albanië leeg. Het duurt allemaal wat langer. Albanie is corrupt en één van de armste landen van Europa. Het georganiseerde misdaadniveau is er hoog en de Albanese maffia maakt al jaren, decennialang de dienst uit, zo vertelt de student ons.
’s Ochtends werden we wakker rond een uur of 6.00. In het daglicht konden we zien dat Rrogozhinë inderdaad niet meer was dan één grote weg. Precies goed. We zagen bergen in de verte, maar omdat het zo vroeg was hing er nog veel mist. Toch was het al warm. Veel auto’s waren er nog niet op de weg. Op dit tijdstip domineerden kartrekkende ezels het straatbeeld. In een restaurantje tegenover ons zaten twee mannetjes koffie te drinken. Ik zwaaide, ze zwaaiden terug. Een nacht in de buitenlucht zomaar ergens midden in Albanië is zo gek nog niet.