Vorig jaar zocht ik in augustus een vriendin op in Spanje, waar ze een maand stage moest lopen voor school. Ik noem haar voor het gemak even Willemijn; zo heet ze. Met een andere vriendin ging ik. Haar noem ik Kathleen. Afijn. Mensen maken gauw een sommetje: stage + zomervakantie = stage in de horeca. Mis. Toerisme dan? Niet echt.  Ze loopt stage op een varkensbedrijf in een dorpje dat bewoond wordt door zo’n 4 mensen. Maar de omgeving maakt een boel goed, want ze woont in een heel mooi zonnig gebied waar ze met een eigen mini-jeepje doorheen mag crossen. Yolo!

Het is hier niet mogelijk om even naar de supermarkt te gaan om een pakje melk te halen voor je pannenkoeken. Wil je het écht graag, dan ben je zo een uur onderweg. De ontelbare kleine, maar prachtige slingerweggetjes helpen daarin ook niet erg mee. Alles is ver weg. Wil je ’s avonds ergens uitgaan, dan moet je hoe dan ook met de auto. Aan fietsen doen ze niet en als je gaat lopen is het ongeveer de afstand Zwolle – Groningen. Als een klasgenootje van één van de jongens van de boerderij komt spelen en hij komt wél op de fiets, dan moet hij sowieso blijven eten en slapen. Met geen mogelijkheid komt hij die avond anders nog thuis.

Maar ik dwaal af. Als je uit wilt gaan zit je dus sowieso een uur in de auto. Toen wij een avond uitgingen, mochten we meerijden met de jongens van de boerderij, die zowel Nederlands als Spaans spreken. Eerst zouden we naar een dorpsfeest gaan en vervolgens naar een club vlakbij (lees: driekwartier verder). Het was hartje zomer dus het was heerlijk warme avond en nog perfect kortebroekenweer. Eenmaal aangekomen in het dorp parkeerden we de auto en liepen we naar het dorpsplein, dat stampvol zat met mensen die lekker aan het eten en het drinken waren. Alles zat bomvol en we moesten óf omlopen óf ons langzaam maar zeker door de menigte drukken. Voor de meesten geen probleem, ware het niet dat Willemijn mee was. Willemijn houdt niet zo van netjes vragen, want dat duurt haar te lang. En Willemijn (in de volksmond ‘Willem’) heeft behoorlijk brede schouders en ze is best lang. Al helemaal als je haar naast een gemiddelde Spanjaard zet.

Terwijl iedereen zich geduldig en excuserend langs de stoelen wurmde, ging Willem voor de snellere aanpak. Zij beukte ze gewoon alle Spanjaarden van hun stoel. Tot er een heel klein vrouwtje zat die Willems aankondiging gewoon negeerde. Er zaten twee plastic stoeltjes tegen elkaar met de ruggen en op ieders zat een vrouwtje te kakelen. Willem beukte er eens wat tegenaan, zodat er misschien één vooruit zou schuiven. Deden ze niet. Nog maar een keer beuken dan. Weer kwam er niemand in beweging. Dan maar op een andere manier. ‘Ksssjt, ksssjt!’ roept Willem, en ze gebaart alsof ze een stel varkens opjaagt. De mevrouw hoort het en ze stampt op en begint ‘tranquila, tranquilaaaa!’ (rustig, rustig) te roepen. Maar als het kleine vrouwtje eindelijk tegenover Willem staat, beseft ze dat ze slechts tegen wat heupen aankijkt. Willem kijkt naar beneden en het vrouwtje zoekt naar Willem’s gezicht en tuurt een eind naar boven. Als ze merkt hoe groot Willem zit, draait ze zich snel weer om en ze weet niet hoe gauw ze haar stoeltje naar voren moet schuiven.

Eenmaal de overkant bereikt, lachen we ons slap om het ge’kssjt, kssjt!’. ‘Tja,’ zegt Willem en ze neemt een hijsje van haar sigaret. ‘Had ze maar moeten opschuiven.’