Ik heb een tattoo. Net iets onder de knie van mijn linkerbeen. Ik heb er eigenlijk nooit zo bewust voor gekozen, want tattoos zijn niet echt mijn ding. Toch kreeg ik er één. En als het nou een mooie, sierlijke tattoo was, dan was het misschien nog leuk geweest. Maar deze tattoo is werkelijk geen porem. En hij is niet eens gezet in een tattoozaak, maar gewoon in de klas. Door een mede-veertienjarige.

Ik weet het nog goed. We hadden aardrijkskundeles. Aardrijkskunde was de enige les  waarbij je in groepjes van vier zat. Ik begrijp nog steeds niet waar dat goed voor was, want dat was natuurlijk hartstikke gezellig. En die gezelligheid kwam de les niet ten goede. Dan moest die weer stil zijn en dan werd die weer onterecht beschuldigd van praten. Het leek wel een rechtszaal. Mocht ik ooit docent worden, dan gaan alle tafeltjes zover mogelijk uit elkaar (ook om veiligheidsoverwegingen, overigens). Als je gezellig wilt doen, ga je na school maar op de thee bij oma.

Het was dus erg gezellig. Natuurlijk zat ik in hetzelfde groepje als de meest serieuze leerling van de klas. Hij had niet zo’n zin in gezelligheid, wel in aardrijkskundelestheorie. Zijn gemiddelde rapportcijfer lag volgens mijn herinnering ergens tussen de 9 en 10. Hij kon het niet riskeren om stukjes theorie te missen. Eén keer in mijn leven haalde ik een hoger cijfer dan hij, op een wiskundetoets.

En of het nou over convergerende of divergerende platen ging, of over de wereldtopografie, weet ik al niet meer. Dat ik irritant aan het doen was, weet ik nog wel. Ik schaam me er achteraf best voor. Waarom moest ik nou weer keten als iemand gewoon probeerde op te letten? Opletten is juist cool. Opletters dragen onze wereld. Ik weet nog dat hij een paar keer snauwde dat ik op moest houden met klieren. Waarmee precies, weet ik ook niet meer. Misschien jatte ik zijn pennen, misschien schoot ik propjes.

En toen kwam het. Mijn serieuze klasgenoot was mij zó zat, dat hij zijn gezicht in zo’n agressieve stand naar mij toedraaide, dat ik er bang van werd. Dit was menens, maar ik besefte het te laat. Zijn hoofd was inmiddels rood aangelopen. Met zijn hand zocht hij naar een willekeurig steekobject. Het werd een potlood. Die hand ging onder de tafel en het potlood plantte hij in mijn been. Bam! Een klein plopje kon je horen. Het potlood stond ondertussen haaks in mijn knie. Ik schrok me een ongeluk. Ik schoof mijn stoel naar achteren, trok het potlood uit mijn been en indiceerde de schade.

Eerst moest ik de punt eruit halen, die zat vast. Daarna mijn broek omhoog. Het bloedde een beetje, maar daar was alles mee gezegd.  Ik had het dubbel en dwars verdiend, een potlood in mijn been. Mijn klasgenoot bood zijn excuses aan en ik ook. Eind goed, al goed. We lachen nu om mijn blauwe tattoopunt als ik hem tegenkom in de kroeg. Dan doen we ook even het ‘wat-doe-jij-tegenwoordig?’-praatje. Hij haalt nog steeds hoge gemiddelde cijfers en hij wordt arts.